Midnight cowboy

Je bent niet het gezicht dat in de oude kroegspiegel kijkt, het stiekeme gelaat dat schemert achter je uitdagende mond, je grote wapperende ogen, je klaterende lach. De halfbloed Marron met zijn weke, bestoppelde wangen bleef in Schiedam achter. Hier ben je prinses Paramaribo, eeuwig jong onder je hoge pruik, in je rode jurk met een split tot aan je kruis, met je geëpileerde wenkbrauwen en je ontharing. Als je de gebutste en gehavende deur van het damestoilet achter je sluit, richt je je op alsof het publiek in dit donkere hol aan de Gelderse Kade op je wacht. Nuttelozen van de nacht, dat zijn ze. Net als jij. Allemaal hebben jullie gedroomd over ballet, toneel of literatuur en zolang de dageraad wegblijft, houden jullie die dromen met pillen en poeders intact.
‘Ik ga met je mee’, zegt een jongen aan de bar. Je hebt hem hier nooit eerder gezien. Hij zit nonchalant op zijn kruk, alsof hij erbij hoort, maar zijn gebruinde armen verraden dat hij een indringer is, een midnight cowboy. Je staat naast hem voor een Campari en je hoopt dat je wat krediet hebt, want het wezenfonds heeft nog niets overgemaakt en je staat al dagen rood. De jongen heeft je bij je middel gepakt. Hij trekt je tegen zich aan en lacht naar je. Zijn ogen willen graag. Omdat het een lekkere jongen is, laat je zijn arm om je taille liggen en wrijf je je heup tegen hem aan. Hij draagt een zwart shirt met de afbeelding van een helikopter op zijn borst, zo een die ze een paar jaar geleden in Vietnam uit de lucht schoten. Je pakt zijn shirt vast, om beter te kijken.
‘Er zit geen piloot in’, zeg je met je hoge stem. ‘Hoe moet jouw ding vliegen?’
De jongen pakt je hand en wurmt zijn shirt uit je vingers.
‘Ik ga met je mee’, zegt hij opnieuw.
‘Als je met Rosa meegaat, ben je aan de beurt’, zeg je. Je draait weg en loopt trippelend op je hoge hakken bij hem weg, de gelagkamer in. Dan roep je hem toe dat hij een fles rum mee moet nemen, en verdomd, vanuit de hoek bij de jukebox zie je dat hij een Bacardi koopt, cash, bij Jopie.
‘Kom’, roept hij en hij houdt de fles in de lucht.
Damn, denk je. Hij is wit. Dat gaan de broeders niet leuk vinden.
‘Wacht even, schat!’
Je maakt een rondje. Bij elk tafeltje buig je je hoge kapsel om iemand te omhelzen. Je jurk ruist over de houten vloer.
Buiten zegt hij dat hij Johnny heet. Het is donker in de stad; de meeste straatlantaarns zijn kapot.
‘Waar gaan we heen?’ vraagt hij. Hij is een halve kop groter dan jij, maar past zijn loopritme aan jou aan.
‘Follow me, schatje.’
Aan het begin van de Zeedijk zie je de broeders staan. Kluiten broeders met hun witte tanden en hun strakke pantalons met wijde pijpen, de bewakers met hun grote pupillen, hun bloed vol heroïne en hun zakken met geld, de pimps, de pooiers, de dealers; de mannen die je meestal met rust laten omdat ze weten dat je niet tippelt. Maar nu kom je met een witte jongen aan.
Ze fluiten. Ze grommen. Ze komen dichterbij met verontwaardigde ogen en kwaaie bekken. Het is hier smal en donker. De jongen is zo verstandig om zijn snuit te houden en niemand aan te kijken. Hij heeft de Bacardi onder zijn shirt gestoken. Je wuift naar de broeders met twee armen en je praat zonder te weten wat je zegt. Dan ben je er doorheen, dicht bij je huis. De sleutel zit in je tasje. Je hebt hem snel te pakken en je opent de deur.
‘Pfff. Dat was link’, zegt de jongen. ‘In mijn eentje kom ik hier nooit meer weg’
‘Ha’, lach je. ‘Hier is het safe. Tenzij je bang bent voor Rosa.’
Het trappenhuis is ruim, met houten trappen en betegelde muren. Jullie galmen door de gang. De jongen komt achter je aan, naar de derde verdieping. Op het portaal staat de deur van Carmen open. Je hoort haar lachen. Je opent je eigen deur en neemt hem mee naar binnen.
Met grote ogen zit hij naar je te kijken en net als in de kroeg grijpt hij naar je, terwijl je glazen en cola naast de Bacardi op tafel zet. Je maakt je van hem los, gaat tegenover hem zitten en let erop dat je split mooi openvalt. Je pakt je kleine kapspiegel.
‘Schenk jij even in?’ zeg je en je gooit een zilverpapiertje leeg op de spiegel.
‘Is dat?’ vraagt hij.
‘Beetje poeder’, zeg je.
‘Cocaïne?’
‘Wat denk je? Dat de money Rosa op de rug groeit, schatje?’
Uitgerekend op dit moment komt Carmen binnen zeilen. Hij kijkt naar haar tieten. Iedereen kijkt altijd naar haar tieten. Cupmaat C heeft ze. En ze zakken niet, hè. Ze staan recht vooruit in haar gele shirtje, zonder bh. Je hebt ze gevoeld. Dat mocht. Het was geil. Carmen vindt haar eigen tieten ook geil, al staat ze elke dag achter het station om haar schulden af te betalen.
‘Dag lekker stuk’, zegt ze. ‘Dat wordt wippen, lekker wippen met Rosa. Voor vijftig gulden.’ Ze lacht hard, buigt zich over jouw spiegel, maakt met een van haar nepnagels een lijntje, legt haar neus aan en snuift. ‘Ggggg’, gromt en snottert ze, nog wat nagiechelend. ‘Ik ga gauw terug. Kom ook. We hebben een feestje,’ roept ze tegen je als ze de deur achter zich dicht gooit.
Met een scheermes maak je van de overgebleven speed twee nette lijntjes, precies tussen je eigen, schitterende ogen. Je geeft de jongen een kort rietje en je houdt hem de spiegel voor. Gretig snuift hij, zoals hij Carmen heeft zien doen. Meteen loopt hij rood aan.
‘Niet niezen, honey’, roep je voordat je je eigen portie neemt.
Jullie drinken. Zolang de amfetamine blijft circuleren worden jullie niet erg dronken. Je wilt hem niet bij jou op de bank, nog niet.
‘Je bent zo lekker jong, jongen’, zeg je.
‘Ja, twintig.’ Hij kijkt naar rechts, waar je bed staat, het grote tweepersoonsbed in de hoek van de kamer waar nooit daglicht doordringt.
‘Ik heb geen vijftig gulden’, zegt hij ineens benauwd. ‘De rum was duur…’
‘Hoezo heb jij geen geld en zit je van mijn speed te snuiven?’
‘Ja, nee, sorry. Zij zei…’
‘Hé helikopterjongen, denk jij dat ik hier de hooker zit te spelen?’
‘Ik… moet volgende week in dienst. Bij de luchtmacht.’ Hij kijkt omhoog, alsof hij wil opstijgen. ‘Ik dacht, nog één keer naar de stad, nog één keer… Als je wilt, kom ik terug en neem ik mijn soldij voor je mee.’
Je valt achterover in je bank.
‘Woefwoewoewoewoef,’ doet hij en hij beweegt een arm als een wiek door de lucht.
Je doet hem na en even later zitten jullie gierend van de lach in die helikopter. Er wordt hard en ongeduldig op je deur geklopt. Carmen.
‘Ik moet even naar de buren’, zeg je. Als je vlak langs hem heen loopt, haal je je hand door zijn haar, zijn lange, blonde haar.

Hij ligt in je bed. Je ziet zijn kleren op de bank waar jij net nog zat. De helikopter is neergestort op zijn oude spijkerbroek. In zijn schoenen zitten sokken. Over de leuning van de bank hangt zijn onderbroek, een zwarte. Stoer kijkt hij je aan met ogen waarin je ziet dat hij nog steeds geen weet heeft.
Je hebt net een paar downers geslikt bij Carmen en je hebt wel zin om bij je hunk te gaan liggen. Je trekt de rits op je rug naar beneden en je stapt uit je jurk, je push-up blijft zitten. Ook houd je je strakke panty over je stretchy slipje aan. In het schemerdonker bij je bed, ben je het lekkere wijf dat hij in je ziet. En je gaat naast hem liggen, onder het dunne dekbed. Meteen richt hij zich zijdelings op. Hij legt een hand op je blote buik. Zacht begint hij te kriebelen en dan daalt hij af naar beneden. Je houdt je adem in. Hij stuit op de strakke band van je panty en laat zijn vingers, eigenlijk zijn nagels, over de lycra stof gaan, op zoek naar het heuveltje dat hij daar dwars door de stof heen moet aantreffen.
‘Je moet Rosa wel van achteren nemen,’ zeg je, zo zacht mogelijk.
Zijn hand bevriest.
‘Waarom?’ fluistert hij.
Je antwoordt niet. Je bent al zo vaak uit je lichaam getreden dat deze ene keer er ook nog wel bij kan. Dus doe je alsof je slaapt, alsof je niet merkt dat de cowboy het dunne dekbed terugslaat en voor het eerst echt naar je kijkt en je gelaat observeert, waarin je ogen niet meer wapperen. Je weet dat hij je weke wangen ziet, het stiekeme gelaat dat schemert achter je spottende, uitdagende, provocerende mond, je klaterende lach. Je denkt dat hij iets gaat zeggen, boos of verontwaardigd, maar daar hij is te groen voor en dat maakt hem sympathiek. Je blijft stil op je rug liggen als hij over je heen het bed uitklautert en door je lange, geplakte wimpers zie je dat hij zich bij de bank aankleedt en wat je van zijn jonge mannelijkheid ziet, bevalt je. Hij laat de Bacardi staan. Zijn schoenen neemt hij in zijn hand. Op zijn sokken stapt hij over de drempel, het portaal op. Het zal buiten bijna licht zijn, denk je. Als het meezit, hebben de broeders hun schuilplaatsen opgezocht.

©Jan Kloeze

Midnight Cowboy won de schrijfwedstrijd het Verhaal van de Maand in mei 2021.