Het bakhuisje

Ik daalde de ladder af, draaide mijn haar in een knotje, schoof in mijn zakkige overall, keek nog snel even om naar de nok van het oude bakhuisje en trok de deur achter me dicht. Het was eind oktober, de Valken balanceerden op houten klossen, hun rompen geschraagd door stalen bokken. Een waterige zon wierp schaduwstrepen op het grindterrein waar waterpoelen de zeilschepen aan hun natuurlijke element herinnerden.
Ik hield van het gierende, soms bokkende geluid van de schuurmachine. Oude laklagen verdwenen onder mijn handen om plaats te maken voor wittig, opnieuw kwetsbaar hout. Langzaam verschoof de ochtend.
‘Ilse!’
Ik hoorde de beheerder pas toen hij me op mijn schouder tikte. Hij nam me mee naar de vroegere stolpboerderij, jaren geleden verbouwd tot zeilschool met slaapkamers waar ooit dieren stonden. Zijn kantoor zat in de opkamer en keek uit op een jachtwerf aan het getemde riviertje. De koffiekan stond op tafel. Hoekstra bond het bovenstuk van zijn overall om zijn middel en keek of ik hetzelfde zou doen, maar ik wikkelde alleen mijn oude Egyptische sjaal af. Hij schonk in, serveerde er een koek bij en ging bij het raam zitten.
‘Weet u al wat u gaat doen, dokter?’ vroeg hij. Sinds ik met mijn studie was gestopt, kreeg ik dit plagerijtje steeds voor de kiezen.
Ik haalde mijn schouders maar weer eens op.
Sneller dan anders veranderde hij van onderwerp. ‘Jij had toch die Kasper in de boot?’ vroeg hij. ‘In de herfstvakantie van het afgelopen seizoen?’ Zijn gelaatstrekken waren slecht te onderscheiden in het tegenlicht, maar het leek een argeloos gestelde vraag.
‘Klopt. Samen met dat echtpaar uit Rotterdam,’ zei ik zo neutraal mogelijk.

Toen er ’s avonds op mijn deur werd geroffeld, verwachtte ik dat Hoekstra met een smoesje langskwam. Maar het was Kasper. Zeiknat. Ik haalde hem naar binnen en sloot de deur. Bibberend stond hij bij me, desondanks keek hij onmiddellijk nieuwsgierig om zich heen. Hij zag de fluwelen kussens in mijn oude bank en ontwaarde het wandkleed dat mijn moeder voor me had geknoopt en opgerold tegen een plint lag, alsof het vanzelf naar beneden was gekomen. Aan de ladder naar het bed onder de nok bleef zijn blik wat langer hangen.
‘Wat doe jij nou zo?’ vroeg ik. Hij droeg zelfs geen jas. ‘Wil je ziek worden?’
Hij begon te klappertanden en zag er ineens nog vijf jaar jonger uit.
‘Kom,’ zei ik. Ik nam hem in twee stappen mee naar de keuken, waar de deur naar de kleine badkamer open stond. ‘Trek die boel uit en ga lekker onder de douche. Dan krijg je droge kleren van me.’
Ik hoorde het water op zijn lichaam kletteren want alleen mijn buitenmuren waren van steen.
‘Kijk’, zei hij, toen hij afgedroogd naast mijn stoel stond en hij maakte een theatraal gebaar waardoor de oude legging en mijn grootste schipperstrui strakker om zijn lange magere lijf trokken. Ik moest wel naar zijn vormen kijken, maar het leek hem niet op te vallen. Hij liet zich op de bank zakken.
‘Wat een klein kuthuis is dit,’ zei hij.
‘Het was vroeger een bakhuisje,’ zei ik.
Na een korte stilte: ‘De auto van mijn stiefvader is groter.’
Ik keek hem aan met een blik van ‘het zal wel’.
‘Ze gaan een tantra-week doen,’ vertelde hij. ‘Om zwanger te worden.’
‘Een tweede leg,’ begreep ik.
‘Ik moet leren zeilen omdat zij moeten leren neuken.’
Ik schoot in de lach. ‘Lullig,’ zei ik.
‘Klote,’ zei hij en iets tussen ons werd vloeibaar toen hij met me mee lachte.

Met een natte vinger drukte Hoekstra de koekkruimels op tafel plat. De rommel plakte aan zijn vinger die hij vervolgens naar zijn mond bracht en aflikte, waarna hij het ritueel herhaalde.
‘Ik had die boeking eigenlijk niet moeten accepteren,’ zei hij. ‘Kasper was veel te jong voor die week.’
Ik keek naar buiten, waar een slepertje voorbij tufte. De tafel was schoon. Hoekstra reikte naar de thermoskan.
‘Ik las vandaag een berichtje in de krant,’ zei hij, hardnekkig bij het onderwerp blijvend. ‘Kwam die jongen niet ook uit Laren? Zestien jaar. Spoorloos verdwenen. Bijna een week vermist.’
Nu kwam de sleep in beeld: een platte praam waar boeren hun koeien mee overzetten van het ene weiland naar het andere.
‘Naam stond er niet bij,’ peinsde hij. ‘Alleen maar initialen. Ze schreven dat hij na basketbal niet thuis was gekomen.’

Ik was nauwelijks verbaasd dat ik hem na het ontbijt in mijn huisje aantrof. Hij had zijn opgedroogde spijkerbroek, shirt en boxer van het rek geplukt. Op deze ochtend droeg hij een trainingsbroek boven afgetrapte Jordans. Hij neusde in het dagboek dat op het tafeltje naast mijn stoel lag.
‘Hé, dat is niet de bedoeling.’
‘Achter zijn gouden ogen schuilt een kwetsbaar diertje,’ las hij voor. Hij keek me aan en zijn sprietige gestalte werd ineens overvallen door verwarring, alsof hij begreep wat ik had gezien.

‘Er zijn vast een heleboel lange en blonde jongens uit het Gooi die aan basketbal doen,’ zei ik onverschillig. Ik stond op en klopte de kruimels van me af. Ze vielen op de grond. Hoekstra keek me even aan en wendde toen zijn blik af.
‘Stel je voor…,’ zei hij, ‘dat hij hiernaartoe zou komen…’
‘Ja hoor,’ smaalde ik. Ik sloeg mijn sjaal om en ging naar buiten. Uit een ooghoek zag ik dat Hoekstra me volgde.

De laatste avond van die cursusweek. Ik was als eerste de ladder op gegaan en kleedde me snel uit, maar hield mijn onderbroek aan. Kasper volgde me naar boven. Zwijgend stroopte hij zijn broek af, liggend op zijn rug, want mijn plafond was hier zo laag als in een klein tentje. Onhandig trok hij zijn shirt over zijn hoofd. In de schemering lag zijn bleke gelaat op het kussen naast me.
Voorzichtig legde ik een hand op zijn buik, losjes, boven de navel. Dat was het moment waarop ik merkte hoe hoog de spanning in zijn lijf was. Zijn huid was koel en nauwelijks behaard. Behoedzaam schoof mijn hand naar beneden met genoeg nadruk om niet te kietelen, totdat ik op de elastische rand van zijn boxer stuitte waar zijn spieren hard waren. Hij draaide op zijn zij. Een hand beroerde mijn borst. Hij wist er niet goed raad mee.
‘Houd je van me?’ vroeg hij. In zijn fluisterende stem school een weerloze traan.
Deze maagdelijke knul kneden. Zijn hand naar mijn heup brengen. Zijn onzekerheid voelen en hem daar overheen helpen. En dan zijn gulzigheid, zijn onvervulbaarheid over me heen laten komen. Dat wilde ik. En morgen mijn leven hier in dit huisje, mijn kaalgeschuurde bestaan voortzetten. Maar zijn woorden klonken zo kwetsbaar in de schemer, zijn vingers schoven zo aarzelend over mijn huid…

Een plotselinge windvlaag borstelde de opgebokte Valken en zwiepte een paar losgeschoten haarslierten voor mijn ogen. Vanaf het meer was een bijna zwart gordijn aan komen zeilen. Voordat het ging regenen moesten we de kale kwetsbare vlonders afdekken. Achter me knerpten Hoekstra’s zware schoenen in het vochtige grind.

 

Met dit verhaal won ik de derde prijs bij de verhalenwedstrijd van Literair Café Helmond – 2024. In de jury zat ook Arnon Grunberg. Over mijn verhaal schreef hij dit: ‘Het brons is voor Het bakhuisje, een verhaal over een jonge dokter die tevens zeilinstructeur is en die een verhouding begint met een veel jongere jongen die volgens maatschappelijke conventies vermoedelijk eerder hulpverlening nodig zou hebben dan een seksueel avontuur. De lezer blijft achter met de buitengewoon nuttige vraag: kan een seksueel avontuur soms hulpverlening zijn?’