‘Zeg maar dat het geen visstick is’

Is Mirthe van Doornik net als haar protagonist een goede kok omdat ze in haar recente boek Een tafel bij het raam (Prometheus, 2023) maaltijdbereidingen beschrijft waarbij het water je in de mond loopt? Een goede schrijver is ze in ieder geval wel en een zeldzame bovendien. Zoals van sommige cabaretiers wordt gezegd dat ze de lach aan hun kont hebben hangen, zo kleeft bij Van Doornik die lach aan haar pen.

Van Doornik laat elke scène met de kok Alp in het honderd lopen, onder meer door voortdurend incompetente mensen op te voeren. De eigenaar van het restaurant is een egocentrische sukkel die per se wil dat Alp de recepten van zijn overleden moeder gebruikt, zonder daar een millimeter vanaf te mogen wijken. In de bediening werkt een jongen (ook steeds uitsluitend als zodanig aangegeven: de jongen) die zich verzet tegen het bereiden van dode dieren in de keuken en in het restaurant zelfs geld probeert in te zamelen voor het behoud van de egel. Een gevonden schildpad die in winterslaap hoort te zijn, bewaart de jongen in de koelkast, de hysterisch hygiënische kok tot wanhoop drijvend. De afwashulp weigert af te wassen en een jongen met afstand tot de arbeidsmarkt (door de kok Umami genoemd) leert weliswaar tot vijf tellen, maar kan uiteindelijk niet omgaan met de stress die de kok om zich heen verspreidt.

Ook de kok zelf laat steeds meer steken vallen. Hij zet mensen het restaurant uit omdat ze hun eigen glazen hebben meegenomen, omdat ze een enorme hond ‘als een aangeschoten haas’ naast de tafel laten liggen of omdat ze weigeren een perfect bereide artisjok te eten. Het liefst voert hij bovendien een kinderverbod in als hem wordt gevraagd de kop van een prachtig gebrade dorade af te snijden omdat een aanstellerig meisje het dode oog eng vindt. ‘Zeg maar tegen haar dat het geen visstick is,’ gebiedt hij de jongen. Maar dan gaat hij er toch zelf op af en ontspoort ook deze scène schitterend.

Zijn ouders zijn helemaal van de pot gerukt, misschien omdat ze – zoals Van Doornik schrijft – zich er al mee hadden verzoend dat ze geen kinderen konden krijgen en hun zoon ze had laten schrikken door opeens het tegendeel te bewijzen. Moeder stuurt elke thuishulp weg. Ze klaagt en moppert over het eten dat de kok regelmatig bij zijn ouders op de stoep zet, zonder binnen te komen. Haar grootste wens is een traplift. Vader, steeds Hennie genoemd en net zo egocentrisch als moeder, valt zijn zoon voortdurend lastig met weerberichten.

De dosering van al het gedoe is misschien wat uit proportie. Het gaat maar door. De kok draait zich langzaam vast in een niet aflatende stroom ellende. Om in de stijl van het boek te blijven, het bord is misschien iets te vol. Maar daar staat tegenover dat Van Doornik bijna achteloos blijft strooien met prachtige metaforen, schitterende observaties en heerlijke aforismen. ‘Een reiger tuurde in het water zoals oude mannetjes in bouwputten kijken.’ ‘Niet het gebrek aan vrijheid maakt mensen gek, maar de behoefte aan privacy.’ En in een telefoongesprek: ‘Dat is het probleem met gekken,’ zei mijn moeder toen ik haar weer naar mijn oor bracht. ‘Ze lijken niet heel erg gek als je ze leert kennen, ze gaan gewoon langzaam steeds gekker doen.’ Deze moederlijke uitspraak correspondeert fraai met een observatie aan het begin van het boek, als het buiten maar niet wil afkoelen: ‘Waar het op neerkwam was dat we langzaam werden gekookt tot alle gekte vanzelf zou komen bovendrijven.’

Feitelijk zijn dit voorspellingen die van toepassing zijn op de ontwikkeling van de geestelijke gesteldheid van de kok. Zo zitten er meer van die naar elkaar verwijzende pareltjes in het boek. De kok vergelijkt een restaurant bijvoorbeeld met een schip: ‘zodra het afvaart, kun je het niet meer verlaten.’ En als het tegen het eind compleet uit de hand loopt: ‘Wind zal een zeilschip niet doen omslaan, het zijn brekende golven waarvoor je moet oppassen.’ Het is alsof Van Doornik zelf aan een tafeltje bij het raam heeft gezeten terwijl ze deze kok observeerde. Regelmatig zoomt ze dan ook uit, laat ze Alp over zichzelf in de derde persoonsvorm nadenken en ziet hij zichzelf aan het eind van een hoofdstuk of paragraaf bijvoorbeeld als: ‘een kok met zijn mond open, zijn ledematen zo strak aangeschroefd dat hij er nauwelijks nog beweging in kreeg.’