Suikerklontje in een glas heet water

In Ik zeg geen vaarwel, het meest recente boek van de Koreaanse schrijfster Han Kang vloeien personages in elkaar over, krijgen dialogen geen leestekens, worden handelingen zeer gedetailleerd beschreven, dringen dromen zich in de werkelijkheid en speelt de natuur een hoofdrol. Vooral sneeuw domineert het boek. Kang beschrijft eindeloos veel variaties van vlokkende, smeltende en verblindende sneeuwval.

Sneeuw is ‘iets wat zichzelf al smeltend verliest en zacht wordt’. Vallende sneeuwvlokken absorberen geluid. In die stilte is het vanzelfsprekend om onbelangrijke en belangrijke zaken van elkaar te onderscheiden. Beide metaforische eigenschappen van sneeuw zijn van toepassing op Kangs hoofdpersonages Gyeong-ha en Inseon, vriendinnen van vergelijkbare leeftijd (rond de veertig), de een schrijfster, de ander beeldend kunstenaar, maar naarmate het boek vordert steeds nadrukkelijker elkaars spiegelbeeld.

Ze verliezen zich in de bloedige en wrede geschiedenis van een burgeropstand die van 1948 tot 1954 op het Koreaanse eiland Jeju heeft plaatsgevonden, maar tientallen jaren in de doofpot is gestopt. Tienduizenden mannen, vrouwen en kinderen zijn toen afgeslacht. Hun lijken vormden massagraven in mijnschachten, op schoolpleinen en stranden. Inseons moeder heeft vrijwel haar hele leven naar haar verdwenen broer gezocht; ze heeft nooit vaarwel willen zeggen. Inseons vader heeft die episode overleefd, maar is gruwelijk gemarteld. Het trauma van haar ouders heeft zich in Inseon vastgezet.

De schrijfster en vertelster Gyeong-ha heeft een vergelijkbaar trauma opgelopen door een non-fictie boek te schrijven over eenzelfde bloedbad. Nachtmerries teisteren haar. Haar leven is ‘uit elkaar gevallen als een suikerklontje in een glas heet water’. Ze houdt zich alleen nog op de been omdat ze elke dag een betere zelfmoordbrief wil schrijven. In die staat reist ze naar Jeju, waar ze te maken krijgt met een levende dode vogel, een ongeschonden gewonde vriendin, de een zojuist begraven, de ander 1000 kilometer verderop in een ziekenhuis, maar beide ook aanwezig in het landhuisje waar ze tijdens een sneeuwstorm terecht komt.

Hoe prachtig de taal van Kang in de vertaling van Mattho Mandersloot ook is, toch is het jammer dat de schrijfster zich vooral bedient van secundair beschreven gebeurtenissen via herinneringen, brochures, getuigenissen, krantenknipsels en foto’s. Die indirecte ervaringen bemoeilijken identificatie met het leed van de protagonisten. Voor een doorsnee Nederlandse lezer is het bovendien soms moeilijk precies te begrijpen wie er kort na de Tweede Wereldoorlog tegen wie streden in Korea en wie ‘goed’ en ‘fout’ waren.
Dat neemt niet weg dat het boek indrukwekkende zinnen bevat. Bijvoorbeeld: ‘Zodra ze mijn wangen, zo nat van het huilen dat het leek alsof ik net uit het zwembad kwam, aanraakte, rolde ik op mijn andere zij en dacht na’. Of: ‘Wolken die ieder moment sneeuw konden spuwen hingen laag boven de betonnen gebouwen aan de overkant van het ziekenhuis die stonden te verkleumen in de koude, vochtige wind’.

Eerdere boeken van Kang zoals De vegetariër en Mensenwerk zijn vanuit het Engels vertaald. Ik zeg geen vaarwel is het eerste boek van de schrijfster dat rechtstreeks vanuit het Koreaans in het Nederlands is omgezet. Vertaler Mattho Mandersloot heeft meerdere problemen het hoofd moeten bieden. Zo kent het Koreaans woorden die een gevoel of een situatie via hun klank tot uiting brengen. In dit boek is bovendien een rol weggelegd voor het Jejuaanse dialect. Het bleek volgens het nawoord van de vertaler lastig om een taalkundige variatie toe te passen zonder te vervallen in een bestaand Nederlands dialect. Toch doet de gekozen oplossing met woorden als buuten en kieken sterk aan het Sallands denken. Dat komt geforceerd over, waardoor vereenzelviging met het verhaal er niet makkelijker op wordt. Misschien had Mandersloot dit aspect van het oorspronkelijke boek beter onvertaald kunnen laten.