Schrijf niet

Niet schrijven, maar vooral veel lezen. Dat advies geeft Alex Boogers aan aspirant-schrijvers in zijn essay De schrijver als samoerai, uitgegeven door Hollands Diep. Er is een overaanbod aan romans en een nog veel groter surplus van mensen die een boek willen schrijven, terwijl er nauwelijks nog Nederlandse literaire romans worden gelezen. Die tegenstrijdigheid verklaart Boogers uit de behoefte van het eigentijdse ego gezien en gewaardeerd te willen worden. Maar die vorm van egoïsme is volgens Boogers niet de drijfveer van de pure schrijver. Een pure schrijver is iemand die niet anders kan dan schrijven, zelfs als hij droog brood moet eten, zijn relatie opoffert en zijn familie van zich vervreemdt. Zo’n schrijver houdt met niemand rekening en is compromisloos, net als de samoerai in de traditionele Japanse vechtkunst die uitsluitend is gericht op perfectie en daar alles voor over heeft.

Boogers neemt, zoals de meeste mensen, zichzelf als maatstaf. Wie zich vanuit een kansarm arbeidersmilieu opwerkt tot een gewaardeerd schrijver met inmiddels een vijfentwintigjarige carrière en een bibliografie die ertoe doet, denkt kennelijk dat dit de enige weg is die een schrijver moet afleggen. Autodidactisch. Lijdend. Strijdend tegen klassenjustitie. De klassieke kunstenaar. Vanzelfsprekend wijst hij schrijversvakscholen af. Heeft hij zelf ook niet nodig gehad. En hij heeft in de krant gelezen dat studenten daar vooral over techniek praten, maar zich niet afvragen waarom ze eigenlijk niet willen maar moeten schrijven. Boogers vindt dat schrijversvakscholen zich zouden moeten omturnen tot lezersvakscholen.

Het is duidelijk dat hij nauwelijks weet heeft van de praktijk op schrijversvakscholen, waar al gauw de helft van de tijd wordt gespendeerd aan lezen. Er is geen docent die niet hamert op het belang van veel lezen als iemand zijn schrijverschap wil ontwikkelen. Een schrijversvakschool is een hogedrukpan, waar getalenteerde schrijvers sneller en met meer bagage uit komen dan wanneer ze op hun zolderkamertje het allemaal zelf hadden moeten doen. Hetzelfde geldt overigens voor kunstenaars op toneelscholen, film- en kunstacademies; opleidingen die vreemd genoeg vanzelfsprekender worden gevonden. Net zo evident vindt Boogers dat kickboksers (verwant aan samoerai) in de dojo getraind worden. Hij heeft zelf jaren van training achter de rug. Jaren waarin hij niet alleen de techniek van het vechten leerde, maar naar eigen zeggen ook en vooral de betekenis ervan. Een zwaard is niet zomaar een zwaard. Het gaat erom een geslepen, schitterend, onbreekbaar, verblindend zwaard te worden. Daartoe moet het naar erkenning strevende ego sterven.

De romankunst gaat wat Boogers betreft dan ook ‘over het accepteren van de dood, de wetenschap dat we zullen sterven, en dat we er weinig tegenover kunnen stellen, behalve de verhalen die we elkaar vertellen en die op wat voor manier dan ook beklijven.’ Ook hier ziet hij een analogie met de oude Japanse krijgskunst, want hij citeert een Japanse zwaardvechter die zegt dat de Weg van de samoerai het vastberaden accepteren van de dood is.

Los van de minder interessante hoofdstukken waarin Boogers ingaat op het gedoe met uitgevers, recensenten en collega-schrijvers, los ook van het gedram over de oorspronkelijke miskenning van zijn schrijverschap (hij werd eindeloos geframed als de kickboksende schrijver), en los ook van de tegenstrijdigheden als het gaat om het belang van scholing, heeft Boogers met De schrijver als samoerai een interessant essay geschreven waarin hij zich laat kennen als een ouderwetse romanticus die waarschijnlijk zelfs bereid zou zijn harakiri te plegen voor zijn werk.