Nerveuze gejaagdheid

Ondanks de zweem van een pleonasme heeft uitgeverij Koppernik als titel van de dunne essaybundel over de Oostenrijkse schrijfster Ingeborg Bachmann (1926 – 1973) voor Nerveuze gejaagdheid, Ingeborg Bachmann door de jaren heen gekozen. De combinatie van die eerste twee woorden vat de schrijfster goed samen.

Ingeborg Bachmann schreef romans, verhalen, essays, gedichten en toneel. Zij geldt volgens de uitgever als een van de belangrijkste schrijvers van de twintigste eeuw. In het Duitstalig gebied was zij bij leven een literaire ster, misschien vergelijkbaar met Connie Palmen tegenwoordig bij ons. Ze verkeerde in de hoogste culturele kringen, won vele literaire prijzen en had relaties met meerdere beroemde mannen. Toch was ze ook getormenteerd, verslavingsgevoelig en regelmatig ernstig terneergeslagen. Ze leed niet alleen in de liefde, maar ook en vooral vanwege de oorlog, de Holocaust en de gedeelde dadersschuld die daarmee samenhing.

Haar werk was lang niet of nauwelijks in het Nederlands te lezen. Daar is nu verandering in gekomen. In de vertaling van Paul Beers (1935 – 2024) verscheen eind 2023 de onvoltooide trilogie Doodsoorzaken (Todesarten) bij Koppernik. Twee jaar eerder publiceerde dezelfde uitgeverij haar verzamelde korte verhalen, eveneens door Beers vertaald. Eind jaren tachtig vertaalde Beers ook haar gedichten, waarmee Bachmann in de jaren vijftig doorbrak, maar die zijn zelfs niet of nauwelijks nog antiquarisch te vinden.

Vrijwel tegelijk met Doodsoorzaken bracht Koppernik de bundel Nerveuze gejaagdheid uit waarin essays van Paul Beers tezamen met die van de Vlaamse germaniste Ingeborg Dusar een introductie op haar werk bieden. Als je beide essayisten leest, kan je niet aan de gedachte ontkomen dat het werk van Bachmann daadwerkelijk zo’n introductie nodig heeft. Beers en Dusar zijn bewonderaars. Het zijn exegeten. Ze weten alles van haar motieven, thema’s en personages en kunnen die bovendien feilloos plaatsen in de ontwikkeling van haar tragische, korte leven. Niettemin blijft Bachmanns werk een hermetische indruk wekken. Je moet zin hebben om je tanden erin te zetten, maar dan opent zich volgens Beers en Dusar een prachtig universum met een uniek vrouwelijk vertrekpunt van een schrijfster die zich staande wist te houden in een patriarchale literair-culturele wereld, maar niet zonder diepe deuken op te lopen.

Beers’ vertrekpunt is dat van de bezorger van haar literaire nalatenschap. Dusar promoveerde op het late proza van Bachmann aan de KU-Leuven. Het moet heerlijk zijn voor een schrijver als mensen zo hun best hebben gedaan om al jouw zorgvuldig aangebrachte verdichtingen te ontrafelen en daar ook nog vlot en leesbaar over kunnen vertellen. De bundel bevat zelfs een briefwisseling tussen Beers en Dusar waarin ze elkaar liefdevol vertellen wat ze in het werk van IB (zo noemen ze haar onderling) hebben aangetroffen en hoe ze (vooral Beers) worstelen met de vertaling van sommige moeilijk te interpreteren passages. De vroege dood van de schrijfster, op 47-jarige leeftijd, wordt betreurd – ze stierf aan de gevolgen van een ernstige brand. Niet letterlijk uitgesproken door beide bewonderaars blijft ook in het nawoord van Bachmanns jongere broer de gedachte hangen dat ze deels schuldig was aan die tragische dood.