Held of egoïst

Voor wie de droom uit het leven wil halen, is er geen leven zonder schuld. Het is misschien wel de kernzin in het oeuvre van de Nederlandse zanger/dichter Alex Roeka (1945). Hij zingt het in het majestueuze lied De modder van mijn graf uit 2012. Al jaren blijkt Roeka op Spotify Wrapped de door mij meest beluisterde artiest te zijn. Ik kan vrijwel al zijn oudere nummers meezingen. Soms heb ik wel wat moeite met het werk op zijn laatste twee albums.

Zijn voorlaatste album Nieuwe Dromen uit 2022, bijvoorbeeld, is juichend ontvangen en won prijzen. Bovendien haalt hij, naar eigen zeggen, veel voldoening uit zijn optreden met de liedjes van die cd. Maar in mijn ogen is het werk op Nieuwe Dromen van een minder hoog poëtisch gehalte. Het is alsof hij alles waarover hij eerder in metaforen zong nog één keer duidelijk wilde uitleggen. Misschien begrijpelijk voor een kunstenaar die naar de tachtig loopt. Maar jammer voor de fan die in Roeka’s teksten kroop en zijn best moest doen om te zoeken naar de zanger en zichzelf.

Zo bezong Roeka de portee van het titellied op zijn meest recente verzamelalbum Nachtcafé ook in het onnavolgbare Hadesbar (2010), een lied van ruim tien minuten over mensen die zich na de dood terugvinden in een tussenportaal en daar de balans opmaken. Een citaat: ‘eerst moest ik in mezelf geloven/toen ook nog in een doel/ levend werd ik leeg gezogen/door de barre beestenboel.’ Vergelijk dat eens met deze strofe: ‘ze zeiden ga maar wat studeren in de stad/gesmoorde levensdrang/ik had nog niets geleerd, raakte getroebleerd/voelde me niet genoeg’ (Nieuwe Dromen).

Kritiek op mijn lievelingszanger doet mij bijna pijn. Beter spreek ik over zijn indrukwekkende optredens; een gekreukelde achtenzeventigjarige man in een langzaam toenemend bezweet wit overhemd onder een grijs pak, vuur en passie van een jonge kerel, zingend over leven, liefde en dood. Nooit wil hij het publiek paaien, al is hij gelukkig minder afstandelijk dan iemand als de Ierse bard Van Morrison met wie hij eenzelfde zeggingskracht deelt.

Soms doet Roeka ook denken aan de ‘gulzige zwier’ van Ramses Shaffy, die hij toezingt in het schitterende lied Lege ochtendkroeg (2006), dat ze op mijn begrafenis mogen, nee moeten draaien: ‘Ja, ik heb wel gebeden/gelachen, geleden/gevochten, bewonderd, gehuild/maar misschien te benauwd/ te bang en te koud/ me te veel in mijn pantser verschuild.’

Roeka spaart zichzelf niet en juist dat maakt hem zo charmant. In Tussen honds geluk en pijn bezingt hij een variant op de droom en de schuld waarmee dit stukje opende; herkenbaar voor iedereen die een scheiding doorzette, zijn kinderen moest teleurstellen of zijn ouders in de steek heeft gelaten: ‘het is een zee die me met zich meetrekt/ik zwalk weerloos door de mist/ben ik een held die trouw is aan zichzelf/of een egoïst?’

Wie Roeka met deze strofe in het achterhoofd aan het eind van een voorstelling helemaal alleen in een spotlicht Gestreeld en gekrast (2010) heeft zien zingen, houdt voor altijd van die man.