In de grote stad

Waar te beginnen? Bij de klunzige vader? Bij het jongetje? Bij het meisje? Ouder dan negen schatte ik haar niet. Ga je bikini maar aantrekken, had mijn vriend gezegd toen het meisje kwam vragen of ze mocht zwemmen. Ze woonde in de zijstraat. Vanaf de kade ergens het water in springen, dat mocht niet. Maar de woonboot als zwemplatform gebruiken, dat was toegestaan vooral vanwege een zwemtrap aan de voorplecht.

Toen ze terug kwam, waren haar vader en broertje mee gekomen. Vader iets te blij en enthousiast in zijn accent uit Appelscha. Het broertje bibberde van top tot teen, droeg veel te lange zwemshorts en liep op sneakers. Wij zaten in een dun shirtje aan dek en keken de scène rustig aan, licht verstoord door de komst van de volwassene. We hadden alleen het meisje verwacht. Nu moesten we ons ineens met een heel gezin verstaan.

Toen zijn vader het jochie het dek opduwde, was hij nog niet te groot om te zeggen dat hij bang was. Ik ben bang. Koppie tussen schouderbladen. Vel over been. Op blote voeten.

Vader woog minstens negentig kilo. Bleek ook zijn zwembroek aan te hebben getrokken. Verklaarde samen met hem, met jou, met het joch, te water te willen gaan. Jongetje keek naar het onrustige water, een meter beneden de boot en schudde met zijn hoofd. Hij wilde echt niet. Ik wil niet.

Natuurlijk wel, roept vader. Hij pakt het scharminkel bij kop en kont en smijt hem het water in. Koppie onder. Wild watertrappelend. Happend naar adem. Hand over zijn ogen. Brullend, maar zonder adem. Vader springt hem achterna. Lachend. Landt vrijwel direct naast zijn zoontje, die hij vastpakt en in het water draagt. Nu begint het joch hard te huilen. Hij houdt zijn armen voor de borst, slaat ze niet om zijn vader heen.

Het meisje aarzelt. Ze wil niet springen, maar langzaam van de zwemtrap afdalen. Vraagt ons of dat mag. Het mag. Ze komt niet veel verder dan natte enkels. Vader roept haar. Kom maar. Tegen ons: het water is koud. Koud met een dikke t en een lange ou.

Ze komen eruit. Het jongetje bibbert harder. Krijgt een handdoek. Kijkt verschrikt door grote ogen onder natte haartjes. Vader vertelt, staand voor ons, met afgeknepen ennen.

Kinderen, elders op het dek, gedragen zich stil gedeisd.

Voordat ze afdruipen, gooit vader ook zijn dochtertje nog even in de Amstel. Zij maakt minder misbaar. Al toont ze haar wisselgebit in een opengesperde mond. Zwemmen als een jonge hond naar de trap. Op zoek naar een handdoek. Daarna naar de huispoes. Het jongetje ook. Kinderen samen naar binnen, uit het zicht. Vader vertelt verder, over Amerika. De States, zegt hij, klinkt als steets.

Poes geaaid. Uitgepraat. De straat op met zijn drieën. Vader drijft de kinderen voor zich uit. In de grote stad.