In haar witte badjas stapt Heleen theatraal over de drempel van de gîte, haar blik vol verwijt: ‘Thom, waarom ben je nog niet uitgekleed?’
Staand achter het aanrecht ruk ik mijn broek van mijn kont.
‘Niet meer naar Alencon dus,’ zeg ik, als ik met de stoffen riem mijn badjas omgord.
Heleen knikt. ‘Dit is veel fijner.’
‘Hoe hebben jullie dat ding in de tuin gekregen?’
Ze vertelt over betonplaten die verhinderden dat de dieplader de grond aan gort zou rijden en hoe de werklui uren bezig zijn geweest om het houten Pipo-en-Mammaloehuisje precies waterpas op poten te zetten.
Heleen gaat me voor. Op slippers lopen we over de zompige grond naar het huisje.
‘Frans er niet?’ vraag ik.
Heleen haalt haar schouders op. Haar gebaar suggereert dat acteurs zo hun maniertjes hebben en hun eigen gang gaan.
Ze doet de saloonachtige deuren open en we betreden het kleine voorportaal, waar je je kunt begieten met koud water. We hangen onze badjassen op en schoppen onze slippers uit. Heleen staat met haar billen naar me toe. Zolang als ik haar ken heeft het me verbaasd dat ze van boven meisjesachtig is en van onderen juist matriarchaal, alsof ze onder de taille dubbel volwassen is geworden. In de zweetruimte zitten we op houten bankjes tegenover. Onze knieën raken elkaar net niet. Mijn bril is in mijn badjas achtergebleven. In dit onscherpe, vochtige waas zou ik haar geen vijfenvijftig jaar geven.
‘Hoe is het nu echt?’ vraagt ze als we gewend zijn aan de hitte.
‘’t Is alweer een half jaar,’ antwoord ik.
‘Jammer dat we niet konden komen.’
‘Ja.’
‘Mis je haar erg?’
Ik doe alsof ik daar even over moet nadenken. Ik zeg: ‘Het was niet eerlijk. Dat was haar tekst. Ze zei het vaak. Dat het niet eerlijk was.’
Alsof er iets eerlijk kon in haar leven dat grotendeels door mij was verzonnen.
‘Wel fijn dat ze nog zo kon schitteren op het laatst, toch?’
Johanna was altijd de mater familias van Hart en Ziel geweest, had kinderen overleefd, scheidingen ondergaan, was hertrouwd, je kon het zo gek niet verzinnen of ik had het voor haar geschreven. Ook de laatste verhaallijn kwam uit mijn koker, de perikelen met dokters die haar valse hoop gaven, de ziekenhuizen met hun second opinion waar niemand wijzer van werd, de chemo tegen wil en dank, klassieke scènes met kale kop en pruiken, het vermageren, de bedlegerigheid. Elke dag speelde ze een dappere, stervende vrouw. Ze troostte haar naasten, was vergevingsgezind jegens de medische maffia, sloot in eerdere seizoenen verstoten kinderen weer in haar armen. De kijkcijfers gingen door het dak, voor het eerst in lange tijd schreven de serieuze media over ons en ook de talkshows toonden ineens belangstelling. Maar thuis was ze boos. Steeds wrokkiger werd ze. Op het eind vulde haar verwijt ons grote, Bussumse huis.
Heleen kijkt me aan. Haar handen rusten in haar schoot. Vocht slingert in een zout riviertje tussen haar borsten naar haar navel.
‘Kon je voor haar zorgen?’
Ik vertel dat mijn bazen me veel ruimte gaven.
Toen ik terug wilde komen, begreep ik waarom. De productiemaatschappij had de scriptfabriek opgeheven. Voortaan werkten ze met freelancers en iemand die de lijnen uitzette en de continuïteit bewaakte, was kennelijk niet meer nodig.
‘Het spijt me voor je,’ zegt ze en ze buigt voorover, raakt even mijn knie aan. Daarna kijkt ze naar het kacheltje alsof dat dringend moet worden opgestookt. Zacht wrijf ik over mijn gezicht om het zweet bij mijn wenkbrauwen weg te wissen. Als ik mijn huid aanraak, voel ik hoe benauwd het in dit houten hok is.
‘Waar blijft Frans toch?’ vraag ik.
‘Hij zal zo wel komen. Laten we ons even afgieten voor de tweede ronde.’
‘Het is me veel te heet. Ik ga in de gîte douchen.’
Als ik in vol ornaat voor haar sta kijkt ze op naar mijn warmte en ze slaat haar blik niet neer.
‘Tot straks,’ zeg ik.
Dan ga ik eten in het grote huis. De vijftien euro per maaltijd die ik moet dokken, betaal ik graag, ook al brengen mijn vrienden me eveneens een stevige huur voor de gîte in rekening, omdat ‘er anders een stel Parijzenaren in had gezeten’.
De dood van Johanna heeft onze hypotheek mee het graf in gesleurd. Ineens bezit ik het huis dat zich jarenlang als mijn slavendrijver heeft gedragen. Nu hoor ik erbij in ons Bussumse buurtje met al die BN’ers op niks af.
Zo makkelijk gaat dat. Ik hoef het alleen maar op te schrijven.
Op het aanrecht staat een halfvolle fles wijn en een gebruikt glas, die ik meeneem naar de haard. In de schouw stapel ik wat aanmaakhoutjes waar ik van die typische Franse gel op spuit. Ik strijk een lange lucifer aan, houd hem erbij en het vuur begint meteen te knetteren. Stammetjes erop.
Er is dat liedje van Brel. Ik stream het naar de JBL op het dressoir achter me. Bien sûr tu pris quelques amants. Het was op het eind nauwelijks voor te stellen dat Johanna’s lichaam ooit jubelend feest had gevierd, bij mij noch bij een ander. Brel zingt over de gedeelde herinnering van het stel op leeftijd, de zoete oorlog van het minnen. We studeerden, zij op de toneelschool, ik aan de filmacademie. ‘s Zomers reden we in mijn gele Renault 4 naar de Côte d’ Azur. Onderweg sliepen we in obscure hotelletjes. Op de pagina’s van mijn Moleskin noteerde ik dagelijks dat we de kussens opschudden. Ik noemde haar het vuur van mijn lendenen en het appeltje van mijn oog.
We woonden op een krappe tweekamerflat in de Amsterdamse Pijp toen ze thuiskwam met de mededeling dat ze auditie ging doen voor de eerste echte soap in Nederland. Zeg maar dag tegen de gouden kalveren, zie ik. Het was tijdelijk, dacht ze. Ze was het zat om voor piepkleine rolletjes hele dagen op filmsets te hangen, waar ze, zoals ze later zei, door collega’s vaker ge-metoo’d werd dan een menstruerende vrouw door een hond.
Natuurlijk werd ze aangenomen.
Naast haar kon ik geen halve bohémien blijven, dus monsterde ik aan bij de scriptfabriek. Eindelijk verdiende ik een goede boterham. Ik wist niet dat ik dat zo fijn zou vinden. Sindsdien liet ik mijn vrouw op televisie dingen doen die ik achter mijn bureau verzon. Ik gebruikte haar talent om televisiereclames te verkopen zoals tijdschriften de achterkant van advertentiepagina’s bedrukken.
De fles is leeg, het vuur dooft uit. Ik word aan tafel verwacht.
‘Ouwe vutter!’ roept Frans als hij me de bijkeuken hoort binnenkomen.
‘Waar was je nou, lul?’ schreeuw ik terug.
Ik duw een zwaar gordijn opzij en betreed de ruime keuken. Zo te ruiken staat er een wildschotel in de oven, konijn schat ik. Links in de hoek gloeit een haardvuur. De warmte van de sintels straalt tegen mijn spijkerbroek als ik erlangs loop naar de woonkamer.
Ze zitten aan de lange tafel, tot halverwege gedekt met net zo’n tafelkleed als bij mij in de gîte. Omdat ik van Heleen alleen haar bovenlichaam kan zien, treft het me opnieuw hoe meisjesachtig ze er van boven uit ziet. Ze draagt een wollen truitje met een open hals die bij haar rechterschouder is afgegleden.
Frans schenkt me in. ‘Ik wilde komen, maar de maire hield me vast,’ zegt hij. Volgt een verhaal over de burgemeester die advies had gevraagd aan de Ollander die elke dag op de television hollandais te zien is. Het ging over de riolering in het buitengebied. Schijnt dat Parijs wil dat alle huizen op een rioolstelsel worden aangesloten. Terwijl le tangue septic – Frans verfranst soms Nederlandse begrippen – toch uitstekend dienstdoet. ‘Perfectement zelfs,’ zegt hij en zijn duim en wijsvinger maken een rondje.
Heleen staat op. Om haar heupen heeft ze een roodfluwelen rok gewikkeld, alsof ze in pluche baadt. Ze zegt dat ze de soep gaat halen.
‘Je houdt toch wel van uiensoep?’ vraagt ze. ‘Gegratineerd.’
‘Eerst gratin, daarna lapin, mon ami,’ roept Frans.
Plotseling dondert de wind om het huis en als op commando begint een van de blinden te klapperen. Regen klettert tegen de ramen. Het vuur in de kachel achter ons lijkt even te hikken, een vreemd menselijk geluid.
‘Heel anders om hier in de winter te zijn,’ zeg ik.
‘Hoe gaat het met het meesterwerk?’ vraagt Frans.
‘Toe nou, Frans. Moet het weer zo sarcastisch?’ zegt Heleen, terug met de soep.
‘Hé, het zijn niet mijn woorden,’ zegt hij.
Het is waar. Op een onbewaakt moment, kort na mijn aankomst, toen we met hout liepen te slepen om de voorraad in de gîte aan te vullen, heb ik me laten ontvallen dat ik postuum eindelijk eens een tekst voor Johanna wil schrijven waar heel Amsterdam van achterover zal vallen en waarin ik mezelf niet zal sparen.
‘Nou, als het een meesterwerk wordt, zal jij er in ieder geval niet in zitten, Fransemans,’ zegt Heleen. Ze knipoogt naar me.
Daar is hij even stil van. Hij kijkt me aan, een tikkeltje loensend. Het is de blik die hij reserveert voor de momenten waarop hij iemand een loer draait. Dat wordt ook van hem verwacht. Een half leven speelt hij een vileine zakenman. In de loop der jaren heb ik hem steeds weer in de situatie gebracht dat hij een zakenpartner besodemietert. Zijn fans smullen ervan.
‘Wanneer heb jij voor het laatst iets goeds geschreven?’ zegt hij geringschattend.
‘En jij? Hoeveel inschrijvingen heb je al mogen noteren?’ vraag ik.
Heleen kan een lachje niet onderdrukken. Frans wil in het atelier acteerlessen gaan geven. Het is een open ruimte met veel licht en een eigen kachel, door de vorige eigenaar tegen het huis aangebouwd. Nu staat het vol met bestofte stoelen, fietsen en matrassen. Ik heb hem geholpen met teksten voor een brochure en met een opzet voor een website die nog steeds niet in de lucht is.
‘Waarom was je niet bij de crematie, klootzak?’ vervolg ik. ‘Je hebt misschien wel vijftien jaar met haar samengespeeld. Of nog langer. Ze kwam hier vaker dan ik.’
‘Vertel het hem nou maar,’ snauwt Heleen. Ze wendt haar blik af en kijkt naar Frans. Bruusk staat ze op om de tafel af te ruimen.
Frans pakt zijn glas en drinkt. Als hij het glas terug op tafel zet, trilt zijn hand. Dan kijkt hij me aan, op voorhand beducht voor mijn reactie. Maar niet lang. Hij haalt een hand door zijn haar en laat die nadenkend aan zijn kin hangen. Zijn ogen loeren.
‘We schreven af en toe ons eigen script, Thom,’ zegt hij. ‘Even wat minder braaf dan die fabrieksconfectie van jou.’
‘In het echt was jullie soap nog kutter dan op tv,’ zegt Heleen, die uit de keuken komt en de ovenschaal met konijn op het rechaud zet.
‘Volgens mij had Thom niks in de gaten,’ zegt Frans. ‘Pas du tout.’
Ik begin te lachen, superieur. ‘Jij en Johanna. Een affaire?’ zeg ik. ‘Onmogelijk. Met je houterige spel. Met je maniertjes. Zonder mij ben je helemaal nergens.’
‘Ze hebben je in de VUT gestopt, jongen, weet je nog?’
‘De WW,’ zeg ik automatisch.
‘Soit,’ zegt Frans. ‘Als je hier het eten en de huur maar kan betalen.’
Hij weet niet dat ik van mijzelf zojuist een man in bonus heb gemaakt en hij vergist zich bovendien in mijn macht. Hem eruit schrijven is het minste dat ik kan doen. Dat zou te vergevingsgezind zijn.
‘Hoe is het met je hart, Frans?’
Hij kijkt me geschrokken aan. ‘Wat…?’
‘Pijn op de borst, of niet? Wordt steeds erger, hè? Nu al bij kleine stukjes fietsen. Nog voordat je bij het café bent, voel je de krop achter je borstbeen, tegen je keel, je begint te boeren, maar je raakt het niet kwijt en je denkt eraan naar de dokter te gaan, le medicin, maar je durft niet, bang voor de diagnose, omdat je een lafbek bent, Frans. Een lafbek in het diepst van je gedachten.’
Heleen begint hinnikend te lachen.
‘Stel dat je je schnabbels moet opgeven, omdat je gezondheid het niet meer toelaat. Het inspreken van commercials voor fokking shampoo, de stompzinnige televisiepanels op primetime waarin je steeds vaker net doet alsof je Van Kleveren bent, mijn personage, de rol waarmee ik je groot heb gemaakt, en daar zit je tussen de gesjeesde cabaretier en de eeuwig jonge volkszanger, voor wat is het, zeventig ruggen per seizoen? Je hebt dit huis hier in Frankrijk Le bon temps genoemd, maar vergeet niet dat het is betaald van het geld dat ik je heb laten verdienen, Frans. Je vrouw heeft vandaag voor de zekerheid alvast mijn ballen bekeken, omdat jouw hart het af laat weten, kerel, omdat jij eraan gaat, niet in één keer, geen definitieve hartstilstand, geen infarct majeure, nee, ik zie een coma voor me, een coma, ja, of nog beter, een locked in syndroom, hoe zou je dat noemen in jouw Frans, Frans? Un syndrome de locke in? Dat je totaal verlamd bent en tegelijk helemaal bij je verstand, dat je alles hoort en ziet en voelt, zonder dat je een woord kunt zeggen, zonder dat je een vinger kunt optillen. O, de heerlijke horreur.’
‘Hou op, Thom.’ Heleen begint te huilen. Ze wringt haar handen, zoals ze Johanna op televisie talloze malen heeft zien doen, en ze tilt haar kin een beetje op omdat ze zich realiseert hoe beroerd het eruit ziet als ze huilt met een trillend onderkinnetje.
Verbijsterd kijkt Frans me aan. Langzaam gaat zijn hand naar het borstbeen. Hij wil iets zeggen en doet zijn mond open, maar er komt niets uit, behalve wat klanken die passen bij het geluid van een tam konijn dat zacht staat te pruttelen op het rechaud.
Het is genoeg.
Ik trek me terug in de gîte. In de ochtend zoek ik mijn spullen bij elkaar en loop naar de C6 van Frans. ‘Le voiture du president de la republique,’ riep hij graag over zijn auto, die hij altijd met de sleutel in het slot op het terrein liet staan.
Het is twee uur zoeven tot Parijs. Daarna nog een uurtje of vijf tot ik terug ben in Bussum, waar de buren zullen opkijken van mijn nieuwe wagen. Bij Versailles gooi ik de tank vol. Ik neem een dubbele espresso en een slappe croissant. Als ik weer instap, overweeg ik Brel naar de radio te streamen, maar ik kies voor Dire Straits, Money for Nothing.
Toen ik bekender werd, nodigden castingbureaus me soms uit voor interessante audities. Niet meer van dat kruimelwerk, maar echte rollen. Ik herinner me een Couperus-productie en nu ik eraan denk, schiet me ook een goede oude Ibsen te binnen.
‘Ik ga het doen, Thom,’ zei ik. ‘Nu kan het nog. Als ik langer wacht, kom ik nooit meer van Gloria Buitenom af.’
Mijn personage was gebaseerd op een vergelijkbare rol in een Spaans format en die kutnaam was door de producer domweg vertaald.
‘Of denk je soms dat ik het niet kan?’
‘Natuurlijk kan jij een noodlottige Eline Vere spelen, schat,’ zei hij. En een paar maanden later, toen het opnieuw aan de orde was: ‘Ik weet zeker dat je een fantastische Nora in huis hebt.’
‘Maar?’
‘Jij wilt toch ook niet terug naar driehoog-achter? Dit zijn freelance opdrachten. Bij een commerciële productie. Garantie tot het eind van de tour. Daarna is het over en uit.’
‘Er komt wel weer een rol.’
‘Of niet.’
‘Jij kunt toch gewoon blijven schrijven in de fabriek?’
‘Is niet genoeg. Dat is gewoon niet genoeg. Trouwens, wat moet ik zonder jou beginnen? Zonder jou is er geen reet aan. Moet ik het met al die talentloze nitwits doen. Jij tilt die hele kutsoap op, lieveling.’
Bij mannen weet je het meteen. Of ze wat voorstellen in het leven. Of ze een beetje lef hebben. Toen ik jong was, wist ik dat niet. Ik voelde het aan, dat wel. Maar ik wist nog niet wat het betekende als een man steeds aanstalten maakt om ‘de kussens op te schudden’ en dan binnen vijf minuten klaar is. Nu weet ik het wel. Dan is hij op zoek naar veiligheid, naar geborgenheid, naar een moeder, godbetert. Schrijvers leven in hun hoofd, niet in hun ballen.
Gelukkig liepen er genoeg stevige mannen rond in Hilversum. Het leverde eerst nog een paar teleurstellingen op, een vrouw trekt altijd hetzelfde type man aan, totdat ze zich daarvan bewust wordt. Daarna pikte ik ze er meteen uit, mannen die niet schrikken als een vrouw zich durft te laten gaan.
Thom werkte hard, was gepromoveerd tot chef en coördineerde de belangrijkste verhaallijnen zonder alles nog zelf te hoeven schrijven. Soms viel hij in voor de uitvoerend producer. Je kon hem vaker in de fabriek vinden dan thuis. Als we een goed seizoen draaiden, kreeg hij een bonus, net als het hoger management, en hij kocht onze vrijstaande villa met een rieten dak, een oprijlaan en een tuin die zonder tuinman niet was te doen. Tegen die tijd interesseerde het me geen reet meer wat hij met de bank regelde, maar ik geloof wel dat hij ons diep in de schulden stak.
Niemand kende Thom, hooguit als de man van. De aankoop van ons huis moest hem verheffen tot het niveau van de Gooise elite. Daar wilde hij met plezier krom voor liggen. Zoals de meeste mannen, misschien alle mannen, was hij in de eerste plaats een materialist. Hoe lekker je ook met ze kunt vrijen, uiteindelijk kijken ze altijd uit het raam om te zien wie de grootste auto heeft.
Achteraf is het moeilijk te zeggen wat het eerste kwam, het script of de diagnose. Het is gek hoe snel het perspectief verandert als de onderzoeken aantonen dat het een misse boel is. Plotseling realiseerde ik me dat ik de hele tijd in de wachtkamer van de dood had gezeten zonder zelfs maar een poging te doen om voluit te leven. Schmieren, daar was ik goed in, dat was mijn vak geworden. Ik schmierde me door de dag. Zelden vergat ik mijn tekst. Een close-up aan het eind van een scène stond er meestal in één keer op. Cut. Top Johanna. En doorrrr. Hoe minder takes hoe beter. Dat kunnen ze op mijn urn zetten.
Pas toen het eind onvermijdelijk werd, begreep ik hoe armzalig het was om me daar naartoe te haasten. Thom niet. Hij bleef in standje Buitenom hangen en was blij met de extra kijkcijfers die met de dood meekwamen. Dagelijks kwamen er mensen bij die naar me keken, toch heb ik me nooit beroerder gevoeld. Hoe je op aarde komt, ik durf het niet te zeggen, maar één ding is zeker, als de mensen zouden weten dat het lijntje zo dun is als een pennenstreek, dan zouden ze zich elke ademtocht realiseren.
©Jan Kloeze
Lees ook Omerta of Het meesterstuk.