(...)
De Chief stond in de deuropening van zijn camperwagen en zag me niet aankomen of deed alsof. Losjes bewoog hij zijn hoofd. Uit het strak naar achter gekamde en in elastiek gevangen haar, waren wat plukken losgeschoten. Die bewogen mee. Net als zijn heupen, zag ik nu. Zijn hele, lange lijf leek te zinderen als een luchtspiegeling. Ik was nu zoveel dichterbij gekomen dat ik ook de muziek hoorde. Funky. Koper. Drums. Vette basgitaar. Bepaald geen rouwmuziek.
Een kleine hand aan een slanke arm kwam vanachter zijn rug tevoorschijn, kronkelde ritmisch om zijn middel op weg naar zijn navelstreek en kroop plagerig onder zijn hemd. De Chief was cool. De soepelheid van zijn losse lijf veranderde zelfs geen nanoseconde. Alsof hij zichzelf streelde. Ik hield mijn pas in, maar was nu zo dichtbij dat mijn aanwezigheid voyeuristisch begon te worden. Hoewel niets erop wees, moest de Chief mij hebben opgemerkt. Ik bleef aarzelend staan. De vrouw achter hem was volstrekt onwetend van mijn nadering. Ik kon niet zien wie het was. Haar gestalte was tegen zijn rug gevlijd; het hoofd van mij afgewend. Ze stond binnen en hoger zodat ze in zijn nek kon ademen.
In een flits dook haar hand naar beneden. Vol greep ze hem in zijn kruis. Ze woog letterlijk zijn ballen. Ik hoorde haar lachen. Meteen daarna stopte de muziek, verdween de trilling uit het lijf van de Chief die zijn hoofd naar mij toe draaide en knikte. Hij stapte opzij. Uit de deuropening kwam Marjan tevoorschijn. Ze daalde het ijzeren opstapje af en verdween zonder me te groeten.
‘Volg me,’ zei hij. Hij greep een dikke stok die naast de deur tegen de camper leunde. Daar had ik hem nog nooit mee zien lopen. Slepend, als ware het een lam been, nam hij de kaal geschaafde stok mee op weg naar de zijkant van zijn grote camper. Bij het achterlicht aangekomen liet hij het ding los. Het gleed tussen het gras. Deed hij dat expres? Of ontglipte het ding hem per ongeluk? Met één oog op de gevallen stok en met het andere op de Chief, die nog een paar stappen zette en een stoel uitkoos, nam ik tegenover hem plaats.
Ik bevond me op een plek waarvan ik het bestaan niet vermoedde, door dichte struiken afgesloten van de rest van het terrein. Nu dook Wilma op, ze zette een pot thee en twee glazen op een verweerd tafeltje. Ze keek me aan met kattenogen die me niet eerder bij haar waren opgevallen.
Ik was nog nooit in dit heilige der heiligen geweest. Voor zover ik wist, gold dat voor iedere betalende bezoeker. Hier, waar de Chief leefde, kwamen alleen zijn vrouwen in een geheim ritme. Kennelijk was het vandaag de beurt van Marjan en Wilma. Wie vannacht bij hem had geslapen, was onmogelijk te zeggen. Misschien was de wisseling van de wacht vanochtend en had Marjan in de scène waarvan ik zojuist getuige was geweest, haar belofte voor later gelegd.
Ik kreeg de uitnodiging direct na de ochtendmeditatie, waar ik niet aan had deelgenomen, omdat ik in de slaapzaal was gebleven, waar het ontzielde lichaam van Josje door ambulancepersoneel was weggehaald. De politie had urenlang onderzoek gedaan en met ons allemaal gesproken. Dat had het raadsel niet opgelost. Josje was dood. Van het ene moment op het andere, zoals dat gaat met de dood. Wie interesseert zich voor de oorzaak? Ze was gestorven. Hartstilstand. De enige doodsoorzaak ter wereld. Misschien was het moment gekomen dat haar hart was vervuld van een eenzaamheid zo onherbergzaam dat het ervan knapte.
‘Ik wil dat je haar auto naar Limburg rijdt als ze in het ziekenhuis wordt opgehaald,’ zei de Chief. ‘Hoe is dat voor jou?’
Kennelijk waren er al dingen geregeld. Dingen waar ik geen weet van had. Iemand had haar ouders op de hoogte gebracht van haar dood. Die hadden blijkbaar besloten haar lichaam mee te nemen naar de omgeving van haar jeugd. Daar zou ze worden opgebaard voordat ze ter aarde werd besteld. Tot voor kort had me dat niets kunnen schelen. Misschien had ik het zelfs wel mooi gevonden. Maar inmiddels wist ik hoe haar ouders verstoppertje met haar hadden gespeeld. Ze hadden haar weggedaan in een levenslange ontkenning. En nu kwamen ze haar halen, nu ze was teruggebracht tot een omhulsel, een onschadelijk lichaam dat niet meer hysterisch wegsnelde uit de kerk, uit het huis of uit het leven. Een dode zonder vreemde kunstzinnige impulsen. Een lijk dat niet langer met gespierde handen in marmer beitelde of in brons goot. Een dode dochter in plaats van zoiets onbegrijpelijks als een artistieke beeldhouwster van nog geen anderhalve meter hoog.
‘Stel dat een goeroe met een groepje volgelingen van het ene dorpje naar het andere trekt,’ zei de Chief voordat ik kon antwoorden op zijn eerdere vraag. ‘Op een landerige weg laat hij zijn wandelstok vallen. Wat gebeurt er dan?’
Ik keek hem kort aan en wendde meteen mijn blik weer af. De Chief had gesproken terwijl hij zijn ogen dicht had. Zijn handen rustten in zijn schoot. Opnieuw wachtte hij niet op mijn antwoord.
‘Eén van hen zal niet eens hebben gemerkt dat er iets is gebeurd. Een ander bukt zich ogenblikkelijk om de stok op te rapen. Een derde staat stil en roept naar zijn leraar om hem te waarschuwen dat hij zijn stok dreigt te verliezen. Een vierde stoot een vijfde aan en wijst diegene erop dat de man zojuist iets op de grond liet vallen. De vijfde heeft het gezien, maar doet niets omdat hij wil afwachten wat er gaat gebeuren. Er zijn nog enkele varianten, maar niet veel. In totaal zijn er maximaal een stuk of acht menstypes, meer niet. Welke ben jij?’
Nu opende de Chief zijn ogen. Hij keek me glimlachend aan.
‘Ik zou het helemaal niet opmerken.’
We lachten.
‘Nee. Ik ben nummer vijf. Ik zou het zien en ik zou afwachten wat er ging gebeuren.’
‘Precies,’ zei de Chief. Ook serieus nu. ‘Dat komt doordat je geen keuze maakt voor de man die je kunt zijn. Wie durft te kiezen, heeft in dit leven een rol te pakken. Wie blijft kijken, komt niet verder dan een leven in functie van anderen. Wat ik je gun, is dat je de rol pakt die voor je klaarligt. Hier op de boerderij. Want als je terugkomt, heb ik een klus voor je.’
Hij legde even een hand op mijn been. Warm.
‘Ik wil ik dat je mijn assistent wordt. Ik wil dat je die stap in je ontwikkeling zet, dat je hier komt wonen en dat je samen met Marjan, Wilma of Nathalie in de groepen gaat helpen. Voor de vrouwen in mijn groepen heb ik een tweede man nodig, iemand die snapt hoe de hazen lopen in een groep. Jij begrijp dat. Maar als je aarzelt, voelen ze dat meteen. Als je twijfelt, is het moment waarop je iets kunt betekenen voorbij. Vrouwen zijn meedogenloos voor zwakke mannen. Dat weet je. Dus, maak je keuze.’
Een op een wesp lijkende vlieg hing stil boven het tafeltje met de theeglazen. In de verte klonken stemflarden van mensen die over het erf flaneerden op weg naar de groepsruimte waar de Chief en ik zo meteen werden verwacht. Iemand riep iets, het geluid werd overschaduwd door een briesend paard. Een auto sloeg aan. Een hond blafte. Zo klonk dat dus als je hier woonde. Aarzelend keek ik naar de man tegenover me.
Zijn scherpe blik rustte op me.
‘Durf genadeloos te zijn,’ zei de Chief.
© Jan Kloeze