Vriend, ik had willen beginnen met de klanken van Jacques Brel of Amy Winehouse. Daarna wilde ik een stukje voorlezen uit het fregatschip Johanna Maria van de goede oude Arthur van Schendel.
En wel een van de passages in het verhaal waarin hij beschrijft hoe het zeilschip met gemak een knoop sneller voer, lekkerder in het water ging liggen en een halve octaaf hoger door de oceaan kliefde op het moment dat de schipper aan het roer kwam.
Van Schendel moet net zo’n vriend hebben gehad als ik, met wie ook hij regelmatig uit zeilen ging. Bij die tochten moet hij hebben opgemerkt dat zijn vriend op een bepaalde en zeldzame wijze samenviel met zijn zeilschip. Iets in de atmosfeer van schip en stuurman verandert ook bij jou, vriend, als jij aan het roer gaat staan. Het is alsof het vaartuig ontspant als de zeilen bollen en de romp het water begroet vanuit een onomstotelijk vertrouwen in de schipper.
Ik weet best dat jij Van Schendel nooit hebt gelezen, omdat ik je ken, omdat ik weet dat je zelden een boek leest, omdat ik weet dat je een doener bent en geen denker, al is je diepgang peilloos, zo diep dat je je er van af hebt gewend, iets dat ik respecteer, iets waarvoor ik een buiging maak. Je instinct zegt je niet te veel te roeren in stil water. Liever pak je nog eens een schroevendraaier of een vliegtuig, goede vriend. En gelijk heb je.
Maar ik was ervan overtuigd dat je mijn welsprekendheid had kunnen waarderen, dat je ervan had genoten vergeleken te worden met een illustere voorganger uit een schimmig literaire wereld van vliegende Hollanders, want dat ben je feitelijk net zo goed; een vliegende Hollander. Iedere twee weken van de maand zit je in het vliegtuig, zoals je vroeger toen ik je leerde kennen iedere twee dagen van de week in je grote Bosatlas zat te grasduinen. De wereld zien. Verre reizen maken. Hoog over vliegen. Dat is je redding. Dat is je bestemming.
Dus… ik had mijn toespraak in de binnenzak van mijn colbertje gestoken. Het was de reden waarom ik zo’n onhandig jasje aan had, als enige op je feest, op je zilveren bruiloftsfeest in de campingkantine vlakbij de jachthaven waar jouw schip in haar box ligt te wachten tot je haar bevrijdt, totdat je haar tussen de palen en de kade weghaalt, totdat ze opnieuw onder jouw vleugelen het ruime sop kan kiezen.
Ik heb het verhaal van de vliegende Hollander in mijn jasje laten zitten. De zaal paste niet bij Arthur van Schendel, niet bij Jacques Brel en niet bij Van Morrison die we door de kajuit lieten schallen toen we na lange dagen en nachten op zee hoog en droog aan de kade lagen. De droefenis van Amy Winehouse, die waarschijnlijk resoneert in de diepte van je ziel en waar je zo hartstochtelijk naar kunt luisteren, die droefenis was ver te zoeken in het feestgedruis, het zilveren feestgedruis.
Dus heb ik mijn mond gehouden. Omdat je mijn vriend bent, heb ik mijn mond gehouden, mijn jasje weer meegenomen en mijn pen weg gelegd. Geen toespraak.
©Jan Kloeze
Lees ook Aartsengel of Tijd.